maandag 17 januari 2011

DE DELTAWERKEN. (7b)

                                                           DEEL 7-B.


OOSTERSCHELDEKERING - DE BOUW.

De afdichting van de Oosterschelde zou over een afstand gaan van 8 kilometer en is verdeeld over drie sluitgaten: Roompot, Hammen en Schaar van Roggeplaat. De stormvloedkering heeft een lengte van 3 kilometer. Om de enorme pijlers te bouwen werd er een werkeiland aangelegd, 'Neeltje Jans', waar ook alle het overige materiaal werd opgeslagen. Op het eiland werden buiten de pijlers ook de kokers en de funderingsmatten gemaakt.



De bouwputten van Neeltje Jans en Noordeiland vormden samen met de zandplaat Geul het dichte deel van de stormvloedkering. Tijdelijk werd er een werkbrug aangelegd vanaf Schouwen-Duivenland naar het werkeiland Neeltje Jans.

DE BODEMVERSTEVIGING.

Al snel rees de vraag of de Oosterschelde bodem wel berekend was op het gewicht van de kering. De bodem werd daarom aan een grondig onderzoek onderworpen. Daarbij werd gekeken naar de vastheid van de grondslag, de grondsamenstelling, de grond gelaagdheid en de geologische bouw van het lagenpakket. Het onderzoek wees uit dat er aanpassingen gedaan moesten worden, voordat er daadwerkelijk met de bouw van de kering werd begonnen.

De bodem waarop de kering geplaatst zou worden, was aanvankelijk veel te slap. Om de bodem te verstevigen werden er een aantal werkzaamheden uitgevoerd.

                                                                       ( De Mytilus)

Er werd een zeer speciaal vaartuig ontworpen en gebouwd, de Mytilus (mossel) wat speciaal ontworpen trilpijpen in de bodem aanbracht voorzien van trilnaalden. Het vaartuig zorgde ervoor dat de Oosterscheldebodem werd verdicht langs het traject waar de kering zou komen. Als de bodem werd verdicht, komen de zand- en kleideeltjes dichter tegen elkaar aan te liggen en de bodem wordt steviger. Het verdichtingsproces speelde zich volledig onder water af en ging 24 uur per dag door. Het vaartuig bestaat uit vijf pontons: een hoofdponton van 18,9 meter lang en vier hulppontons met een totale lengte van 32,9 meter. Op het schip staan hefportalen van 55 meter hoog. De hieraan verbonden heflieren hadden een trekkracht van 120 ton. Trilnaalden met een doorsnede van 2,1 meter en een lengte van 18 meter werden in de bodem geboord. De motor van het schip wekte trillingen op die aan de naalden werden overgedragen. De naalden brengen deze trillingen ( met een frequentie tussen 25 en 30 Hz en een amplitude van 4 tot 5 mm) over op de bodem.

Verder werden er kunststof matten op de bodem gelegd rond de plak waar de kering zou komen. Deze werden vervolgens met betonblokken bedekt. Ook werd er slip weg gebaggerd en vervangen door zand. De bodem was echter nog steeds te slap om de kering te dragen. Daarom werden er aan land matten gemaakt die op het traject van de stormvloedkering kwamen te liggen.

                                                                    (De Cardium.)

De Cardium (kokkel) was het duurste vaartuig van de Deltavloot. De daadwerkelijke kosten lagen 80% hoger dan gedacht. Voor dat geld voerde de Cardium een bijzonder taak uit: matten leggen. De matten die de Cardium op de zeebodem legde waren 36 cm. dik, 42 meter breed en 200 meter lang. De kunststofmatten werden in de fabriek gevuld met zand en grind. Vervolgens liep de mat direct op een enorme holle cilinder, die met behulp van sleepboten naar de Cardium werd gesleept en bevestigd. De matten werden met 10 meter per uur op de zeebodem gelegd. Er blijft tussen de matten een naad van drie meter breedte open. Die naad wordt door het steenstortponton en asfaltfabriek, Jan Heymans, gedicht met een mengsel van zand, grind en afgedekt met grove kiezelstenen. Op de plaatsen waar de pijlers gezet zouden worden, kwam nog eens een extra mat te liggen, dit om de matten te beschermen tegen slijtage, die zou kunnen ontstaan bij het plaatsen van de pijlers.



( Gegevens Rijkswaterstaat - Deltawerken online.)



Geen opmerkingen:

Een reactie posten