zaterdag 22 juli 2017

VAARTUIGEN BEGINNEND MET LETTER 'B'. (DEEL 6 SLOT)

ZE ZIJN ER IN 

VERSCHILLENDE SOORTEN 

EN MATEN OP HET WATER. (6 SLOT)



BRIGANTIJN.

(Brigantijn; handelsschip van de Middellandse Zee.)

Een brigantijn is een benaming die aan verschillende scheepstypen wordt gegeven. Ze wordt ook wel schoenerbrik genoemd en is een zeilschip met twee masten
De naam is afkomstig van een Italiaans kaperschip, de bergantin of bargantin, een kleine galei van de Middellandse Zee, maar reeds in de 13e eeuw ook in gebruik bij de Portugezen, Spanjaarden, Turken en Fransen. Deze laatsten spraken van brigantin.
In de 16e eeuw werden brigantines door de Spanjaarden gebouwd in hun Amerikaanse kolonies. het waren toen kleine vaartuigen van het sloep- of boottype, zonder dek en getuigd met een latijnzeil. In de 17e eeuw was de brigantine een van de voornaamste scheepstypen in Engeland en in de Engelse kolonies van Noord-Amerika. Zij hadden een tonnenmaat tussen 30 en 150 ton; hoogstens 200. Waarschijnlijk was het toen al een tweemastschip met vierkant getuigde fokkemast en langsscheeps getuigde grote mast. Op het einde van de 17e eeuw werd aan de grote mast een marszeil bijgezet, later ook een bramzeil. Feitelijk voerde het schip toen vierkant getuigde masten. Aan de grote mast ontbrak nochthans het vierkante grootzeil.  Het langsscheepse brikzeil werd toen grootzeil genoemd. Op de boegspriet werden twee stagzeilen en een blinde gevoerd. Tussen de twee masten konden ook nog stagzeilen worden bijgezet.

In de 18e eeuw is de brigantijn ontstaan zoals we hem nu kennen en had oorspronkelijk een ronde boeg en vallende spiegel. In geschreven teksten werd het schip aangeduid met de afkorting 'brig', waaruit de benaming brik is ontstaan, ook wanneer hiermee een brigantijn werd bedoeld.
Zodoende leest men vaak over 'een brik of brigantijn'.
Het voorschip werd gaandeweg scherper en de latere brigantijn kreeg zelfs een klippersteven en een overhangend achterschip. Het zeilplan bleef min of meer hetzelfde, maar de razeilen aan de grote mast verdwenen; het werd een schoenerbrik.
Voegde men aan de bagijnra een vierkant grootzeil toe dan kreeg men een brik, die in Frankrijk ook langard genoemd werd. In de 19e eeuw werd het bram- en marszeil van de grote mast weggelaten en de normale grote- en bramsteng vervangen door een steng uit één stuk. Boven het brikzeil werd dan een gaffeltopzeil gevoerd.

Men bleef deze schepen nog wel brigantijn noemen, maar meer nog schoenerbrik of brikschoener. De meeste zeelui spraken van een hermaphrodite brik.
Oudere brikken hadden een  zwaarder en voller gebouwde schoenerromp met soms een versierd galjoen en hakkeboord.
Later werd de Baltimore-clipper als brigantijn gebouwd, die omstreeks 1840 reeds de lijnen van een echte klipper benaderde. 
Deze schepen hadden gewoonlijk maar één dek en geen opbouw. Brigantijnen werden in Amerika ook gebruikt voor de visserij en de walvisvaart. Vroeger werden zij bewapend met 10 tot 20 stukken geschut en als verkenner gebezigd.
De brigantijn werd in het verleden veelvuldig ingezet door smokkelaars en piraten. Zij waardeerden de goede wendbaarheid en de vaareigenschappen van het schip. Zodoende werd het schip ook snel door kustwachten en marine ingezet. Tegenwoordig is het type schip meestal een zeilend passagiersschip voor dagtochten.

BRIK.

Brik. Verklaring van de cijfers:
1.  Jager of buitenkluiver.
2.  Kluiver.
3.  Voorstengestagzeil.
4.  Fok.
5.  Voorondermasrzeil.
6.  Voorbovenmarszeil.
7.  Voorbramzeil.
8.  Voorbovenbramzeil.
9.  Grootzeil.
10. Grootondermarszeil.
11. Grrotbovenmarszeil.
12. Grootbramzeil.
13. Grootbovenbramzeil.
14. Brikzeil (bezaan).


Een brik is een tweemast koopvaardij- of oorlogschip dat in de loop van de 18e eeuw ontwikkeld werd en tot in de 19e eeuw bij de meeste zeevarende landen veelvuldig in de vaart bleef.
In het laatste kwart van de 18e eeuw werden de benamingen brig (brik) en brigantijn door elkaar gebruikt. De brik is uit de brigantijn gegroeid.

( De brik Mercator  uit Nederland.)       

Bij het laatste schip werd aan de grote mast een vierkant zeil toegevoegd. De brik voerde dan twee volledig vierkant getuigde masten.   
Op de boegspriet en tussen de masten werden stagzeilen bijgezet. Achter de grote mast voerde men een brikzeil (bezaan), op de brigantijn grootzeil genaamd.
Demasten waren van het gebruikelijke soort met ondermasten, mars- en bramstengen.
Brikken waren snelle en handige schepen die een relatief kleine bemanning vergden. Zij hadden een tonnenmaat van hoogstens 350 ton.
Afmetingen: lengte 90 tot 100 voet; breedte 24 tot 30 voet; holte 12 tot 18 voet.
In de 19e eeuw werd aan de grote mast soms maar één steng gevaren met één of twee ra's. Deze schepen noemde men kruisbrik. Andere brikken voerden geen losse stengen maar paalmasten (polakkermasten) en werden dan polakkerbrik genoemd. het scheepstype snauw gelijkt sterk op de brik.

BOOT VAN BRUGGE.

De boot van Brugge was een eikenhouten, platboomde roei- en zeilboot, vermoedelijk uit de 6e en 8e eeuw, die in 1899 opgegraven werd  nabij Brugge in België. tijdens graafwerkzaamheden aan het zeekanaal Brugge-Zeebrugge.  Het vaartuig werd onder ongunstige omstandigheden uitgegraven en ten dele vernield. Verschillende niet overtuigende modelconstructies werden aan de hand van de overblijfselen (14 stuks) beproefd. De boot moet ongeveer 15 meter lang zijn geweest en met een averechtse overnaadse (dat wil zeggen inwaterend in plaats van afwaterend) beplanking zijn gebouwd.
De mast was nog aanwezig, 8,3 meter lang en voorzien van een schijfgat, waarschijnlijk voor een razeil. het stuurboordsroer, waarvan de bovenkant ontbrak, was 4,1 meter lang. De afmetingen van de liggers, de mastbank en het stuurboordsroer wettigen het vermoeden dat deze boot een zwaar, hecht gebouwd vaartuig moet zijn geweest. De resten worden bewaard in het nationaal Scheepvaartmuseum van Antwerpen.


BUCINTORO.

De bucintoro of bucentaur is een overdadig vergulde statiegalei waarop van 1311 tot 1789 de doge van Venetië elk jaar op Hemelvaartsdag uitvoer aan het hoofd van een stoet schepen, teneinde het huwelijk van Venetië met de Adriatische Zee te celebreren .
Bij deze plechtigheid wierp hij een gouden ring in zee. Een model van dit schip  wordt in Venetië bewaard. Afmetingen: lengte 30 meter; breedte 7 meter. Voortstuwing door roeiriemen.



BUGEYE.

De bugeye is een Noord-Amerikaans type vissersvaartuig voor de oester visserij, dat ook als marktschip wordt gebruikt in de Cheaspeakbaai sinds het midden van de 19e tot op heden.Het stamt rechtstreeks af van de boomstamkano die daar bugeye genoemd werd zodra er een dek op aangebracht was. Bugeye worden gebouwd als een kielboot of met een middenzwaard. Het vlak van bugeye van maximaal 40 voet lengte bestaat uit 3 tot 4 boomstammen.De binnenzijde van dit vlak wordt uitgehold en aan de buitenzijde wordt de gewenste vorm gegeven. Op deze basis wordt het boord gebouwd op spanten en met planken. Grotere schepen hadden een boomstam als kiel en werden op de gewone wijze gebouwd met spanten en planken.Jonger typen worden normaal gebouwd. De bugeye is een breed, ondiep schip, scherp voor en achter, met holle hellende voorsteven en rechte, vallende achter steven.

 De voorsteven is versierd met regelingen. latere soorten hebben een rond overhangend achterschip of ook een 'patentstern'. Bij deze laatste is het dek over het achterschip uitgebouwd tot een platform. De kop van het roer zit in een zware houten klos (drake's tail). De romp wordt geheel gedekt op de stuurkuip na. Achter de grote mast is een roef en achter de fokkemast een luik.De tuigage was vroeger een schoenertuig met sterk vallende masten en met een steng aan de grote mast. De korte boegspriet  werd tot een kattenrug aangezet.Jongere schepen hebben twee paalmasten met een bermudazeil en een grote fok. gemiddelde afmetingen: lengte 54 voet; breedte 14 voet; holte 3 voet.De grootste schepen hebben een lengte van 70 tot 80 voet.



BUIS.

(Vlaardinger buis.)

Een buis is een vissersvaartuig en koopvaardijschip, eertijds gebruikt voor de handelswaar en de visserij op de Noordzee.
Inzake de visserij wordt de 'buza' van de 10e eeuw af vermeld, later onder meer in Nieuwpoortse toltarieven van 1163.
Het moeten kleine, maar niettemin zeewaardige vaartuigen zijn geweest, aangezien de visserij in 1295 werd beoefend onder de Engelse kust en daar bescherming genoot van Eduard I.
De grotere buis is waarschijnlijk in de 14e eeuw ontstaan toen het haringkaken op zee werd toegepast en een groter laadvermogen nodig bleek. In deze periode nam men voor het eerst maatregelen ter bescherming van de visserij door konvooien. De grotere buis werd sedertdien uitdrukkelijk genoemd. Te Enkhuizen liep de eerste grote buis van stapel in 1416 en daar werd ook het eerste grote haringnet gebreid. Van toen af verdrong de buis de vroegere slabbert. Zij voer tevens als kustvaarder van de koopvaardij. Op het einde van de 15e eeuw had men in Holland en Zeeland ongeveer 250 van deze schepen, in Vlaanderen telde men 125 stuks. De gezamenlijke vloot telde in 1547 ruim 500 van deze schepen. De tweede helft van de 16e eeuw luidde het verval in van de Vlaamse haringvisserij tengevolge van de oorlog met Spanje en de actie van de Watergeuzen, maar de Hollandse-Zeeuwse vloot breidde zich uit.


In de 17e en 18e eeuw verplaatste het centrum van de haringvisserij zich naar Holland, vooral naar Vlaardingen.
Midden 16e eeuw was de buis een schip van 20 tot 30 meter met een draagvermogen tot 70 last, bemand met 18 tot 30 koppen.
Het was een zwaar gebouwd kielschip met gebogen steile voorsteven, platte spiegel en overhangend hek met plat hakkebord. Naast de voorsteven waren open kluizen voor de reep die door middel van een kaapstander op het achterdek werd bediend. In de verschansing waren de geesten waarlangs de netten binnenboord werden gehaald.
De tuigage bestond uit drie masten met een razeil. Eventueel kon op de grote mast een marszeil bijgezet worden. Een kluiverboom was niet voorzien.
Tijdens het vissen konden de grote en de fokkemast worden gestreken. Sommige buizen voerden een bezaanmast met latijnzeil. In de 17e eeuw werd de platte spiegel vervangen door een rondgebouwd achterschip en het platte hek door een staatsie. Tevens werd het schip kleiner: lengte 20 meter; draagvermogen 15 tot 18 last en een bemanning van 12 tot 18 koppen.
Sommige buizen zonder staatsie werden kwee genoemd, evenals een hoeker zonder bun.
In de 16e eeuw was ook reeds de hoekerbuis in de vaart. In de loop van de 18e eeuw werd de oude tuigage vervangen door een hoekertuig. De bezaansmast was echter nog getuigd met een razeil.
De laatste haringbuis verdween uit de vaart in 1886.
Afmetingen: lengte 52 tot 71 voet; breedte 13 voet 6 duim tot 15 voet; holte 7 tot 8 voet. Draagvermogen: 40 last.


BUM.

 
(Perzisch-Arabisch vaartuig uit de 16e eeuw.)


De Bum, bhum, boom, bhoom of dhangi, een Perzisch-Arabisch vaartuig voor de grote vaart.
Heeft de baghla, die er uit is ontstaan, vrijwel verdrongen. De bum is een van de oudste Arabische vaartuigen. In tegenstelling tot de baghla heeft de bum een scherp gevormd voor- en achterschip en geen versiering, behalve schilderwerk op de bovenste boorden.
De schuin geplaatste, rechte voorsteven is bewerkt tot een uit planken opgebouwde boegspriet. De achtersteven staat eveneens schuin. Voor- en achterschip zijn gepiekt.
De bum is geheel gedekt. De stuurinrichting is zeer primitief en geschiedt met touwwerk, bij jongere schepen met een juk op het roer.
De tuigage bestaat uit twee masten en voert een sectiezeil, evenals de bezaansmast die vrijwel recht staat. Aan de grote mast wordt ook een vliegende fok gevoerd.
Afmetingen: lengte 36 tot 110 voet; breedte 18 tot 23 voet; holte 8 tot 12 voet. Tonnenmaat: 60 tot 200 ton. ( Bum wordt officieel geschreven met een streepje boven de U.)


Geen opmerkingen:

Een reactie posten