vrijdag 1 december 2017

VULKANEN.

             VERNOEMD NAAR 

             DE ROMEINSE GOD 

       VAN DONDER EN BLIKSEM.



VULKANEN; DE NAAM.

De naam vulkaan komt van de Romeinse god Vulcanes, zoon van Jupiter en Juno en de man van Venus. Hij was de god van vuur, bliksem en donder en had zijn smidse in vuurspuwende bergen.
Deze vuurspuwende bergen werden later 'vulkanen' genoemd.

VULKAAN.

Een vulkaan is een plaats aan het aardoppervlak, zowel te land als op de zeebodem, waar vast en/of vloeibaar materiaal, uit diepe delen van de aardkorst afkomstig, een kegel- of schildvormige berg heeft opgeworpen; een vuurspuwende berg.

VULKANISME.


Vulkanisme is een samenvatting van alle verschijnselen die in direct verband staat met het omhoog dringen van magna naar de oppervlakte van planeten, het uitstromen van vloeibare producten en het uitslingeren van gasvormige en vaste producten.
Vulkanisme is de oorsprong van vele endogene krachten. Ook op andere hemellichamen dan de aarde is vulkanisme aangetoond; zoals op de maan en mars.
Op aarde zijn de vulkanische verschijnselen voornamelijk gebonden aan de jonge ketengebergten, middenatlantischeruggen en de middenoceanische ruggen, dat wil zeggen aan de randen van de lithosfeerplaten.
Verder is er vulkanisme in de grote slenken op aarde; Oost-Afrika, West-Europa, en er is een aantal geïsoleerde vulkaanvoorkomen bekend.

Vulkanisme verdeelt men in:
1. Inwendig vulkanisme, waarbij het magma stolt tijdens het omhoog dringen en geen kans krijgt uit te stromen. 
2. Uitwendig vulkanisme, waarbij magma aan de oppervlakte komt en lava, efflata en gas worden uitgestoten. 


Indeling naar vorm.

1. Schildvulkaan.
2. Stratovulkaan.
3. Stratovulkaan in caldera.
4. Explosiekrater met meer.
5. Vulkanische stuwing.


Bij uitwendige vulkanisme kan een vulkaan worden gevormd.
Een vulkaan bestaat uit een magmahaard, kraterpijp (diatrema) en vulkaanlichaam met krater.
De vorm van het vulkaanlichaam is afhankelijk van de producten die worden uitgestoten: gas, as, lava en combinaties daarvan.
Vulkanen zijn daarom te onderscheiden naar de aard van het eruptiemateriaal, die in grote mate wordt bepaald door de viscositeit van het magma. Dat is weer afhankelijk van de zuurgraad, diepte van de magmahaard, temperatuur, druk en drukontlasting.


a. LAVAVULKANEN.

Lavavulkanen zijn vulkanen met een betrekkelijk vloeibaar eruptiemateriaal (basische lava) waaruit regelmatige ontgassing plaatsvindt.
Het vloeibare magma heeft een groot bereik onder een geringe hellingshoek. 

SCHILDVULKAAN.

Bij een centrale eruptie spreekt men van een schildvulkaan.
Deze vulkaan heeft een lage symmetrische kegel met een wijde tophoek.
Uit de krater, met steile wanden, komt geleidelijk een groot aantal opeenvolgende lavastromen.


SPLEETVULKAAN.


Men spreekt van een spleetvulkaan als lava langs rekspleten in de aardkorst via kleine,dicht naast elkaar gesitueerde eruptiepunten tot een samenvloeiende stroom uitvloeit.

Lavavulkanen kunnen na opeenvolgende erupties plateaubasalten (basaltdekken) vormen van enorme dikten (tot 5 kilometer) en grotere oppervlakten (Deccanplateau, 400.000 km²)
Deze vulkanen komen vooral voor op de oceaanbodems bij Hawai en IJsland en langs grote breukzones Oost-Afrika.

b. STRATOVULKANEN.


Eruptietypen van stratovulkanen.

1. Strombolie-type.
2. Vulkano-type.
3. Vesuvius-type.
4. Sint-Vincent-type.
5. Montagne-Pelée-type.
6. Pliniaans type met calderavorming.







Stratovulkanen zijn vulkanen met een taaivloeibaar eruptiemateriaal, waaruit de ontgassing langzaam verloopt. Door het viskeuze andasietische tot dacietische magna loopt de druk in de magnahaard voor de explosie hoog op.
Bij de explosie wordt de kraterpijpopvulling verbrijzeld en met het gas worden as, lapille, bomen en brokken uitgeworpen.
Door het expanderende gas wordt de krater trechtervormig verwijd. Is de druk in de magnahaard iets afgenomen, dan vloeit lava uit de krater of nevenkraters zoals bijvoorbeeld bij de Etna, welke bestaat uit twee types: tot ongeveer 2700 meter is het een schildvulkaan, de top is een strato. Men noemt dit ook samengestelde vulkanen. 

De kegel van een stratovulkaan wordt opgebouwd door afwisselende lagen efflata (uitgeworpen materialen) en lava. Stratovulkanen kunnen in enkele typen worden onderscheiden:
1. Strombolie-type, gekenmerkt door een geringe viskeuze magna uit een diepliggende magmahaard. Bij de regelmatige erupties vindt geen stolling van de lava in de kraterpijp plaats.
2. Vulcano-type, gekenmerkt door viskeus magma dat stolt in de kraterpijp, waardoor de druk in de magmahaard oploopt; voorbeelden Bromo, Raug, Semuru.
3. Vesuvius-type., gekenmerkt door een viskeuzer magma en een diepere magmahaard dan bij het vulcano-type; hierdoor kan de druk hoger oplopen en is de eruptie krachtiger.


4. Pliniaanse-type, gekenmerkt door een zeer hoge gasdruk in een zeer diepe magmahaard. Bij dit type komt de hefstigste eruptie voor (paroxismale eruptie), waarbij niet alleen de kraterpijp wordt schoongeblazen, maar waarbij ook het vulkaanlichaam wordt weggeblazen. Voorbeelden de Vesuvius in 1979 en de Krakatau in 1883.
Na de eruptie zakken de zeer steile wanden van de uitgeblazen cilinder in, waardoor een caldera ontstaat.




5. Sint-Vincent-type, gekenmerkt door een bijna explosieve ontgassing, waardoor het vergruisde pyroclastica met het gas als een soort aërosol de helling afstroomt.
Door de druk vanuit de magmahaard wordt de gestolde lavaprop in de kraterpijp omhoog gedrukt.
Boven brokkelt de prop af en het gas vormt met het gruis een gloedwolk. Onder andere bij de Merapi.



6. Montagne-Pelée-type het is een variant van het sint-vincent-type, waarbij de gloedwolk min of meer horizontaal kan ontwijken vanuit een gat onder de omhoog gestuwde lavaprop.
Bij zo'n uitbarsting van de Montagne Pelée werd in 1902 Saint Pierre binnen enkele seconden vrijwel geheel weggevaagd.


c. VULKANEN MET ZEER VISKEUZE LAVA.

Zeer taaivloeibare lava wordt geleverd door ryolitisch magma (zuur). De lavastroom is kort en dik en kan al in de kraterpijp stollen, waarna de prop als 'lavaklodder' naar boven wordt gestuwd.
Een voorbeeld hiervan is de Puy de Dôme in Auvergne (Frankrijk).

(Puy de Dôme.)

Stolt de lava niet maar vindt een snelle ontgassing plaats, dan wordt bij de explosie eruptie het lava tot as en bommen verpulverd, waarna een explosiekrater ontstaat.
Wordt bij d eruptie het met het gas vermengd tot een soort gloedwolk, dan worden smeltstoffen (ignimbrieten) over grote oppervlakten afgezet.


(Vulkaan Agung op Bali.)

Het fijnste materiaal dat bij grote erupties wordt uitgeworpen, bereikt zelfs de hoge lagen van de atmosfeer en kan enkele jaren rond de aarde blijven circuleren.
Naast de vulkanische producten kan ook uitgeworpen water uit een kratermeer, al of niet vermengd met grond en lava (lahar), verwoestend werken.
In tijden van rust wijst het ontwijken van gassen (exhalatie) nog op enige vulkanische werkzaamheid. Dit noemt men postvulkanische verschijnselen. Tot de nawerking van het vulkanisme behoren ook geisers of intermitterende bronnen; voorkomend in het Yellowstone Park (USA) op IJsland en Nieuw Zeeland.

LIGGING VAN DE VULKANEN.

De meeste vulkanen liggen in een hoefijzervormig gebied rondom de Stille Oceaan, wat ook bekendstaat om het veelvuldig optreden van aardbevingen en vulkaan uitbarstingen, veroorzaakt door diverse subductiezones van tektonische platen in de regio.
Men noemt dit de "Ring of Fire".
Deze ring loopt van Nieuw Zeeland via enkele eilanden naar Indonesië, de Filipijnen, Japan, de Koerilen, Alaska, de westkust van canada, de Verenigde Staten van Amerika, Mexico en Midden- en Zuid-Amerika. van alle 452 vulkanen in dit gebied zijn er nog zo'n 128 actief en 65 als zeer gevaarlijk beschouwd. 


De vulkanen op IJsland liggen op een breuk van de tektonische plaat.

Diverse vulkanen zijn 'recentelijk' ontstaan, onder andere de Monte Nuovo (Italië) in 1538, de Jorullo (Mexico) in 1759, de Blanche Bay (Papoea Nw. Guinea) in 1937, en de Paricutin 
(Mexico) in 1943.







(Anak Krakatau.)

Ten gevolge van onderzeese uitbarstingen zijn nieuwe eilanden ontstaan, onder andere de Anak Krakatau ( 1883) Indonesië, de Bogeslof (1796) Aleoeten, Mahangetang (1919) Indonesië en de Surtsey (1963) IJsland.






VOORSPELLINGEN.

Bij het voorspellen van erupties let men vooral op de hellingshoek van vulkanen en lokale aardbevingen, waarvoor men zelfregistrerende apparaten gebruikt. Vóór een eruptie wordt namelijk een vulkaanlichaam door het opstijgende magna onder begeleiding van aardschokken langzaam omhoog gedrukt. Vaak wordt een eruptie ook aangekondigd door een verhoogde werking van gasbronnen. Ondanks al de moderne technieken blijft het vaak koffiedik kijken wat de vulkaan gaat doen.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten