woensdag 14 maart 2018

OUD-EGYPTE EN DE DODENRECHTSPRAAK.

GEWOGEN EN TE 

ZWAAR BEVONDEN.


DE GODDELIJKE RECHTBANK.



De goddelijke rechtbank komt samen in de 'Hal van de volledige gerechtigheid', waar het aardse en het hiernamaals elkaar ontmoeten.
Het gerecht wordt voorgezeten door Osiris, de 'heer van de eeuwigheid'.
Hier staat de grote weegschaal waarop onder toezicht van Anubis met de jakhalskop en de schrijversgod Thot het hart van de overledene gewogen wordt.
Het hart, in de linker schaal,  gold voor de Egyptenaren als kern van de persoonlijkheid, als zetel van het verstand, de wil en het geweten. 
In de andere, rechter schaal, ligt een veer, symbool van de rechtvaardigheidsgodin Maät, de goddelijke orde.
Alleen als het hart in balans is met Maät, is de dode voor het examen geslaagd en kan hij of zij verder reizen naar het hiernamaals.




Het aardse gedrag van een mens wordt hier dus gemeten aan het ideaal van de hemelse gerechtigheid en slechts weinigen voldeden aan de eisen.
Allen vreesden het wezen dat naast de weegschaal stond, de 'grote vreetster'. Dit monster was samengesteld uit krokodil, roofkat en nijlpaard en was bereid degenen te verslinden wiens hart te zwaar bleek te zijn.
Dit was de ergste van alle denkbare straffen: de volledige vernietiging, de definitieve tweede dood zonder hoop op wedergeboorte.

Maar ook wat dit betreft namen de Egyptenaren reeds tijdens hun leven de nodige voorzorgsmaatregelen. Tussen de benen van veel mummies werden namelijk papyrusrollen gelegd, die eveneens waren gewikkeld in linnen weefsels. De rollen bevatten spreuken en afbeeldingen en vormden een soort gids door het dodenrijk.
In het Oude Rijk had men de teksten in de muren van de grafkelders gebeiteld, zodat alleen de koning ze kon gebruiken. Deze ´piramideteksten´ behoren tot de oudste bekende theologische teksten.
Later konden ook welgestelde ambtenaren zich met een handleiding naar het dodengericht begeven.



                         (Geleid door Anubis schrijdt de ambachtsman naar het dodenrijk. 
                                             Daar wachten de proeven en gevaren op hem.)

De nuttige teksten werden op kisten en in het Nieuwe Rijk op papyrusrollen geschreven. Deze 'dodenboeken' kon men kant en klaar kopen, alleen de naam van de eigenaar moest nog worden ingevuld. De prijs van deze boeken kwam overeen met die van een of twee koeien, een slaaf of het halve jaarinkomen van een arbeider en dus waren de boeken onbetaalbaar voor de laagste klassen.
De gids voor het hiernamaals, opgesteld door Thot zelf, de god van de wijsheid, noemt niet alleen de gevaren van de onderwereld, maar bevat ook toverspreuken om deze gevaren af te wenden.


(De 'grote vreetster' weergegeven als een krokodil, roofkat en nijlpaard.)


Ongeveer tweehonderd toverspreuken helpen de eigenaar, mist ze op het juiste moment worden uitgesproken. Bij het verschijnen voor de dodengericht en de ceremonie van het wegen voor het dodengericht sprak men bijvoorbeeld formule nummer 125 uit, die las volgt begint:
"Ik heb geen onrecht tegen mensen begaan, ik heb geen dier mishandeld.... ik heb het overstromingswater niet tegengehouden".
Dit moest overeenkomen met de waarheid of juist verhinderen dat de waarheid aan het licht kwam. De tekst diende als bezwering en door de spreuken en de afbeeldingen op de papyrus bleef de weegschaal in evenwicht, waarop de goden zouden verklaren dat de dode in overeenstemming is met de goddelijke orde: 'Hij is rechtvaardig. De 'grote vreetster' zal geen macht over hem hebben!"




GODIN MAÄT.

In het Oude Egypte werd deze godin aangeduid als de waarheid,, stabiliteit, rechtvaardigheid en kosmische orde. Zij werd weergegeven als een vrouw met een struisvogelveer als hoofdtooi, in haar linker het hengselkruis en in haar rechter hand een papyrusstengel.
Zij werd laat in de ontwikkeling beschouwd als de dochter van de zonnegod Re
Haar goddelijke tegenhangster is Isfet, de chaos. Maät wordt vaak in het Egyptische dodenboek vernoemd.

Het hiërogliefwoord maät betekend op de eerste plaats "wat recht is" en werd waarschijnlijk als naam gegeven voor het werktuig waarmee handwerklui van allerlei soorten hun werk in goede banen lieten verlopen.
Maät werd aldus geassocieerd met de regelmaat van de natuurwet. De regelmaat waarmee de zon ondergaat en opkomt.
Zij was de grootste onder de godinnen en werd vaak achter de zonnegod afgebeeld.
In ons westerse leven is zij te vergelijken met vrouwe Justitia.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten